woensdag 8 juli 2020

Monrovia

Lieve vrienden, 

Op veler verzoek zal ik zo nu en dan een anekdote uit de tijd “tussen deuren dicht en deuren open ”vertellen. 

Wat was mijn favoriete bestemming? Ach, alles had zo z’n charmes. 
Het verre oosten was favoriet vanwege het heerlijke eten en de prachtige zijden maatpakken uit Bangkok. 

New York, om het koopjes jagen, vooral linnengoed en zonnebrillen. Ik heb mijn Ray Ban van tien dollar nog. Echt waar. De mooie velours handdoeken heb ik ook nog steeds. Maar mijn favoriete bestemmingen waren toch West- en Oost-Afrika. 

Ik vloog graag en veel op de DC 8. De wat? Ja. Dat was voor mij echt HET vliegtuig. Dit vliegtuig zag eruit, zoals je wil dat het eruit ziet of zoals een kind het tekent.
Lang, smal, vier motoren en een ruime spanwijdte. 

Vraag me niet wat mij aantrok in Afrika, want ik heb werkelijk geen idee. 
De mensen waren traag, lui en corrupt. Toen al. De wegen waren slecht, de stroom was er vaker niet dan wel en het gierde er van de slangen en andere vervelende beesten. Maar de stranden waren verlaten, ongerept en zonnig, met voldoende schaduw onder de palmbomen. Ook de hoge golven van de Atlantische Oceaan vond ik indrukwekkend. 

Toen kwam ik er graag. In zo een hotel met de schimmel op de muren, met een douchegordijn dat goor was en een bed, dat muf rook. Met tralies voor het kleine raampje. Beter dan dat was er niet en we liepen vanuit het vliegtuig naar het hotel. 
Dan hielden we aan de rivier een barbecue, met meegebracht vlees uit Argentinië. 
Nippend aan een cocktail. Een bloem, onderweg van een Hibiscusstruik geplukt, achter het oor gestoken. Monrovia was zo een oord. 
Alles warm, smoezelig, vochtig en gevaarlijk. 

Eens hadden we een machine met allemaal witte passagiers. In het midden, boven de vleugels, zat één zwarte man in een wit pak. Ik benoem het maar, want dat heette toen zo en nu nog. Nu had de DC 8, de Economyclass keuken achterin, in de staart. 
Daar stonden de maaltijden op bakelieten plateaus gestuwd in containers, die in twee rijen dik geplaatst waren, langs de wanden van de pantry. 
Op de plateaus stonden aardewerk kopjes en bordjes. Met metalen bestek. Daarop plaatsten we de warme maaltijden, afgedekt met aluminiumfolie, vanuit de oven. Het geheel werd dan uitgedragen naar de passagiers en op het tafeltje geplaatst. De loodzware plateaus droegen wij per drie, soms vier, van achteraf naar voren. 
Door het smalle gangpad balancerend en dikwijls schrijlings lopend. 
Vóór het diner of de lunch, serveerden we een aperitief. We hadden van alles. Weliswaar tegen betaling, maar alles van heel sterk alcoholisch tot sap, was aanwezig. 

De eerste keer dat ik iemand om Rootbeer hoorde vragen had ik geen idee, dat dat Gingerale was en dan nog…, nooit van gehoord maar we hadden het. In het bakkie op de kar, waarop ook de ijsblokjes en de gesneden citroen! stond. 
We hadden de sappen altijd in glazen potten. 
Om niet in de cabine te staan klunzen, maakten we het deksel altijd los in de pantry. Eerst schudden, dan een klap tegen de bodem en draaien en dan het deksel er weer op. Zo zetten we die potten in de bak, bovenop het gammele inklapbare serveerwagentje. We serveerden het aperitief en aangekomen bij de man in het witte pak, vroeg ik wat hij wilde drinken. 

Met zijn glinsterende ogen vroeg hij mij om een tomatensap. Ik pakte de pot, het deksel zat vast, in de veronderstelling dat de pot nog niet losgedraaid was, gaf ik een klap op de bodem en splash…, Ikzelf en de meneer in het witte pak zaten onder. 
Mijn collega aan de andere kant van het karretje rende naar voren om een stomerij bon te halen, zei ze. In werkelijkheid hoorden we haar in het midden van het vliegtuig gieren van het lachen. 

Na alles zo goed en zo kwaad mogelijk, schoongemaakt te hebben met de immer aanwezige duizend-dingen-doekjes en met duizend excuses en een stomerij bon zette ik de drinkservice voort. De ogen van de man spoten vuur. 
Dat begreep ik wel, maar het was gebeurd en helaas niet terug te draaien. 

Bij het handmatig uitserveren van de maaltijden begon ik te aarzelen vlakbij de man, maar stapte dapper en zelfverzekerd door, op mijn veel te hoge hakken. 
Eenmaal bij de man aangekomen zette ik mijn charmantste glimlach op en manoeuvreerde het plateau richting zijn uitgeklapte tafeltje. Het bakje met warme maaltijd begon te schuiven en ja hoor, het onmogelijke gebeurde. 
Het belandde tussen zijn pak en het klaptafeltje. Gelukkig zat de folie erop, maar heet was het wel. Eigenlijk was het te zot voor woorden, maar ook de koffie na de maaltijd, kwam niet op de plek waar hij hoorde. Namelijk in het kopje. 
Met trillende hand, schonk ik het gedeeltelijk op de man, die inmiddels met gespreide armen en bulderend van de lach zat te wachten. Hij riep iets als: komt u maar….
Dankbaar was ik, omdat hij het zo opvatte en begreep dat ik het niet expres deed. 
Nog veel dankbaarder was ik met z’n handdruk en vriendelijke opmerking bij het verlaten van het vliegtuig. Ik hoopte vurig dat het pak nog toonbaar gemaakt kon worden, hoewel ik daar tot op heden mijn twijfels over heb. 

Godzijdank, kreeg ik niet van de baas te horen, dat er een klacht tegen mij ingediend was. Dat het me aangegrepen heeft, bewijst dit verhaaltje. 

Nu, meer dan 45 jaar later, vertel ik het nog en voel ik weer het schaamrood op de wangen komen. 

Met hartelijke groet, 

Rietje


Geen opmerkingen:

Een reactie posten